mantel der liefde

De mantel der liefde
een maandelijks persoonlijk verslag over (mantel)zorgen
(door Karin Swanenberg ©)
(1) De aanloop – oktober 2008
Behalve een getrouwde werkende vrouw met een eigen leven en chronische vermoeidheid en pijn, ben ik ook dochter, zus en momenteel vooral (overbelaste) mantelzorger. Ik heb een oude versleten moeder van wie ik heel veel hou. Hoe oud ook, ouders hebben zorg voor jou, jij blijft hun kind. Maar dan keert die afhankelijkheid zich langzaam om… en kinderen zijn loyaal. Zie daar het begin van alle ellende.
Zo’n aanloop duurt jaren. Mijn moeder stelde het gebruik van (nieuwe) hulpmiddelen zo lang mogelijk uit: stok, rollator, rolstoel. Steeds opnieuw weerstand tegen het verlies van onafhankelijkheid. Ze deed domweg geen uitstapjes meer en bleef in haar stoel bij het raam zitten. Ze las, puzzelde, keek naar buiten, breide, of prutste met lapjes. Totdat we haar uit de stoel trokken en meenamen. Vervolgens rekende ze er steeds meer op dat wij voor haar deden wat ze niet meer kon (of wilde…).
Zeven jaar terug stierf mijn vader en namen mijn broer Sjef en ik zijn taken over. Administratie, klusjes, boodschappen, de tuin, de bieb. Willy, de huishoudelijke hulp hield alles schoon. Mijn moeder kookte nog lange tijd voor zich zelf, maar at steeds eenzijdiger, puree uit een pakje, groente uit een potje. Ze kookte vaak brood, wat wij beantwoordden door met regelmaat een lekker maaltje voor haar mee te nemen. Zowel mijn broer als ik kunnen fysiek lang niet alles. Ma werd helaas goed makkelijk en leunde steeds meer op het ‘vertrouwde kringetje’, We gunden haar plezierige laatste jaren en hielden haar het liefst uit dat verzorgingshuis. Liefdevol verwenden we haar schromelijk, sluipenderwijs rekten onze grenzen op. Zonder dat we het meteen doorhadden, wenden we aan overbelasting.
Tot ik, gedwongen door mijn chronisch zieke lijf, twee jaar geleden al onze vanzelfsprekendheden onder de loep nam en doorbrak. Had ma een taxi naar haar zus kunnen nemen, ze belde mij. ‘Je hebt toch taxikaarten, mam?’ ‘Die zijn op’. ‘Bestel je toch nieuwe?’ ‘Maar jij kan toch even rijden?’ ‘Mam, zo automatisch gaat dat niet, zelfs al heb ik tijd.’ ‘Maar jij bent zo vertrouwd’. ‘Precies, je vraagt alles aan je vertrouwde kringetje, alsof we niets anders te doen hebben! Je kunt best met de taxi. Eén telefoontje en je hebt nieuwe kaarten. Je hebt gewoon geen zin.’ We maakten werkbare afspraken. Het ging weer een tijdje best, zonder thuiszorg. Toen nog wel.