De band

Op een Schots eiland lopen we over een stenig onverhard karrenspoor, op weg naar de Standing Stones en Stone Circles van Machrie More. Heel langzaam komen ons twee mensen tegemoet. Moeder en zoon, weten we meteen.
Een lange, gebogen lopende vijftiger, met vrouwelijke trekken. Hij oogt zwaar belast. Hij draagt dan ook vier tassen met borduur-artikelen, die zijn moeder kennelijk voorafgaand aan het uitstapje naar de stenen heeft gekocht. De vraag waarom je die meeneemt als je vierduizend jaar oude stenen gaat bekijken, wordt direct beantwoord wanneer de man ons met een lijzige stem in het Engels vraagt of de bus die de andere kant op gaat hier óók stopt. Vreemdelingen die we zijn, weten wij daar helaas niets van. Hij kijkt ons gelaten aan, een diepe triestheid in zijn ogen. Je hoort hem denken: “Ook dat nog, ik wist het wel”.
Zijn moeder schuifelt tien meter achter hem. Ze heeft geen enkele kleur. Niet in haar kleding, niet in haar gezicht of haren, nergens. Het licht in haar ogen is uit. Als ze niet zo moeizaam liep, zou ik denken dat ze twintig centimeter boven het pad zweeft en met de minuut doorschijnender wordt. Ze komt veel minder snel vooruit dan haar zoon.
Het tweetal gadeslaand, ook nadat ze ons zijn gepasseerd, zien we het onontkoombare: hoewel de onoverbrugbare afstand tussen moeder en zoon steeds groter wordt, zitten deze twee onlosmakelijk aan elkaar vast door een stevig knellende familieband. Deze man zal nooit zijn eigen leven kunnen leiden, totdat zijn moeder is gestorven. En zelfs dan… Gaat voor hem de bus ooit héén?
©Karin Swanenberg, juli 2006