
Woei!
‘t Spookt. Midden in de nacht worden we wakker van rammelende kettingen en gejammer. De lamp beweegt! Pas na even besef ik dat de rondwarende geest Jan de Wind heet, die huilt en ons huis laat schudden. We halen de Turkse lamp met de losse ketting van het plafond, voelen aan het stuiteren van de woonark dat we nog aan onze meerpalen vastzitten en weten dat we in bed niet kunnen vallen. Al zijn de spoken nu verdreven, het krachtenspel van wind en water blijft spannend. Met wijd open ogen lig ik in het donker te luisteren. Gieren, dreunen en kraken, het wordt steeds enger. Er is maar één remedie: oordoppen in en slapen.
Wat ‘s nachts hoorbaar was, is ‘s morgens zichtbaar en heeft een grimmig soort schoonheid. De wilgen op het eiland staan strak één kant op geblazen, net als het grauwe water van de Strang, waar witte koppen de golven toppen. De horizon schommelt op en neer als de wind zijn lange vingers uitstrekt en de ark in zijn greep neemt.
We rijden voor een boodschap over de dijk. Op een bankje zitten twee verwaaide mensen. Vader en zoon, dat zie je zo. Rijwiel van pa ernaast. Kinderfietsje er dwars vóór op de grond, alsof het is komen aanwaaien. Met een warme muts ver over de oren getrokken, kijken ze samen naar het woeste Waalwater, een kolkende ketel soep, die hoog opspat als er een aak in roert. Vader met een tevreden blik en zoon, leunend in de kromming van zijn arm, met een gezicht waarop ernstig ontzag en een grote grijns elkaar afwisselen. Zij kunnen wat niemand kan: ze kunnen de wind zien.
Beneden Leeuwen, 11 maart 2008 – opgenomen in het boek Woelwater van Karin Swanenberg, verschenen in 2019
© Karin Swanenberg