NOORWEGEN

NOORWEGEN

Bij Thor!

Opeens zitten we boven de boomgrens en heeft het landschap een complete metamorfose ondergaan. Geen spar meer te bekennen, nergens Norwegian wood. Wat rest is ruigte, rots en ruimte. En water, verschrikkelijk veel water, in alle denkbare vormen. Meren, beken, stroompjes, poelen, watervallen, drassige grond en sneeuw, die op tientallen plekken tussen de rotsen ligt opgespaard. Lucht, licht, wolkenjacht, koude wind. Hier ondervind je het cliché aan den lijve: de elementen hebben vrij spel. En afhankelijk van het spel dat ze spelen, zie je duizend tinten blauw, groen of grijs.

“Hier wil ik zijn!”, spontaan rolt het over mijn lippen. José weet de camper op een klein verhard stuk naast de weg te draaien, precies groot genoeg. Van binnen naar buiten kijken is me niet genoeg. Ik wil naar zo’n sneeuwplek en zie een hut die ik wil bekijken. Warme kleren aan en hóp, het paadje op dat bij de bus begint en richting hut lijkt te gaan. Binnen de kortste keren is het verdwenen.

Op mijn sneakers zoek ik mijn weg op de venige stenige grond, een tapijt van bessenstruiken, mossen, lage wilgjes en katoengras. Het ene moment verend en stevig, het andere moment ronduit zompig. Mijn nieuwe schoenen zijn geweldig, ik loop erop als op veren en de pijn in mijn voeten is minimaal. Maar waterdicht zijn ze niet. Wat kan het schelen, ook soppend lopen ze licht. Koude wind, capuchon op, de eerste druppels van een bui op mijn tintelende wangen, de keien onder mijn voeten lichtgevend groen.

Eindelijk lukt het me het drassige terrein te verlaten en op een stenig pad te belanden, een soort karrenspoor. Er loopt zo veel water van de berg af dat het pad een beekje wordt, met hier en daar kleine watervalletjes.Ik passeer een verlaten hut waar ‘vilkommen’ op een briefje achter het raam staat. Op de deur zit een hangslot. Ik volg het pad verder naar de eerste sneeuwplek die ik kan bereiken, was mijn handen, stamp in de sneeuw en begin te lachen. Springlevend voel ik me! Ik heb zelfs energie om nog een stukje verder te lopen. Daar, naar wat er dáár is, achter het colletje.

Schoonheid! Hellingen, komvormig, bezaaid met stenen die trollen in hun strijd hebben rondgestrooid, grauwe toppen, wolken over elkaar heen tuimelend, nevel die zó als een dikke mistwolk van de helling af over me heen kan rollen, maar zich in lijkt te houden, doortrokken van vreemde lichte plekken. Een grote sneeuwtong likt zich een weg naar een zilver glinsterend meer, tot het verschil tussen beide niet meer te zien is.Aard- en luchtland is het, tegelijk. Anderland. Overweldigende wereld, mij duizend maten te groot. En toch ben ik hier. Mijn moeizame pijnlijke lijf ten spijt, sta ik op deze meest basale plek, waar ik nooit meer dacht te kunnen komen. Ik ben hier! Ik ben helemaal hier, in het land der goden. Met permissie ben ik hier. Goden zij dank.

© Karin Swanenberg

18 juli 2015