De vriend

Met sommige mensen ga je na jaren radiostilte gewoon verder waar je bent gebleven, wanneer je ze weer spreekt. Met Pim bijvoorbeeld, mijn malle zwaarmoedig aangelegde buurjongen van vroeger, die mij sinds we de stad verlieten steevast op mijn verjaardag belt. Als ik opneem hoor ik geen naam, enkel een licht chagrijnig: ‘gefeliciteeeeeeerd’. Dan zeg ik: “Ha Pim, hoe is het?” We vragen naar elkaars familie en vervolgens nemen we het leven door.
Pim en ik zien elkaar zelden of nooit. Op enkele uitvaarten na én die keer dat hij me opzocht tijdens de crisis rondom onze, door rottige buren belaagde, woonboot. Bracht hij meteen een zelf gebouwde ark van chocolade mee. Wie bedenkt er meerpalen van Toblerone? Nou Pim, die de slepende en slopende botenkwestie jarenlang nauwlettend is blijven volgen.
Het is een wonderlijke vriendschap, wij bellen. Tenminste…ik bel hem nooit, hij mij altijd. Behalve vorig jaar, toen hij in het buitenland zat. Een tussentijd van twee jaar vormt totaal geen beletsel voor ons gebruikelijke verjaarsgesprek begin februari. De familie slaan we dit keer over, verder is de draad zó weer opgepakt.
Pim vertelt over reizen en sporten en het te boven komen van donkere tijden. Ik vertrouw hem op mijn beurt toe dat mijn vrouw en ik naar een Schots eiland willen om onze trouwbelofte te hernieuwen, op de plek waar onze ringen vandaan komen. Helaas moeten we de reis – vanwege onze nijpende financiële situatie – een jaar uitstellen. Uit zijn somber klinkende gebrom flitst plots een lichtstraal.
“Zal ik je sponsoren?”
“Wat?”
Hij biedt duizend euro aan om de trip mogelijk te maken. Krankzinnig, maar hij meent het. Mijn stotterige bezwaren pareert hij: “Zie het als een mógelijkheid”.Ik mag niét sputteren en moet het, nu meteen, serieus met mijn vrouw gaan bespreken.
“Oh, uh, zal ik dan maar ophangen?”
“Doe dat”.
Die Pim! Uit het oog misschien, maar niet uit het hart. Nooit.
© Karin Swanenberg, februari 2018