Snaterpraat 4

Vanochtend had ik een interessante conversatie. Op de vlonder zat ik lekker in het zonnetje aan mijn ontbijt. Komt er plotseling luid taterend een witte gans de hoek om stuiven, helemaal alleen. Met een geluid dat nog het meeste lijkt op ‘boing’ en de volumeknop op 9 toetert hij iets de wereld in. Maar wat? Roept hij zijn soortgenoten, die verderop aan de overkant zitten? Boing – boing – boingboing – boingboing – boing – boing. Aanhoudend hetzelfde, geen kip die reageert. Behalve ik.
“Hé, was je maar alleen?”
De gans stopt – boing.
“Hallo, kwam je een praatje maken?”
Het dier zwemt dichter naar de vlonder en kijkt me aan – boing.
Sprak ik nu maar beter ‘Gans’, dan verstond ik het misschien.
“Waar is je maatje?”
Kop schuin, donkere kraalogen afstekend tegen kraakhelder wit. Altijd schoon, hoe doen ze dat toch? – boing.
Spontaan schakel ik over op Gans, vermoedelijk een voor de witte onverstaanbaar dialect, maar je moet toch wat: “Boing”. Ik zoek de goede toonhoogte. “Boingboing”.
Nu heb ik de volle aandacht. De Witte luistert écht – boing – boing.
“Boing boing”
Mauw mauw. Het zint mijn katten niet. Ze claimen alleenrecht op dat zoete goedje aandacht.
“Jongens, ik ben even in gesprek”. Ik aai ze stil. Waar was ik gebleven?
De Witte dringt aan – boing – boingboing.
Ik herhaal het en éven lijken we elkaar te begrijpen.
Of hij nu een maatje wil of niet, of hij soortgenoten mist of niet, er komt niemand en De Witte gaat nergens heen. Ik moet zijn Gans verkeerd hebben verstaan. Waarschijnlijk een mij onbekende Oost Siberische variant.
“Boing?”
Boing – boing – boingboingboing.
Ah, er gaat me een licht op. Hij zegt niet ‘maatje’, maar ‘maaltje’! Één letter en een wereld verschil. Je hebt je in dit taaltje zó versproken.
“Wou je wat te bikken?” – boing – boing – boing.
“Brood?” – boing!
“Boterhammen. Dat is het hè? Je wil boterhammen.”
Als het een mens was zou De Witte nu heftig knikken.
“Maar ik geef nooit brood, dat weet je toch?” – boing – boing. Hij wil het niet weten.
“Ja, boingboing, ik weet wat je wilt, maar brood is niet goed voor je. Dat heb ik gelezen.”
– Boingboingboing – ‘M’n zolen’, ik hóór het hem denken.
“Je moet zelf je eten uit de natuur halen. Daar hou je sterke vleugels van. Er is genoeg.”
Zijn geluid verandert. Ik zou zweren dat ik ‘bah’ hoorde.
“Boing!” zeg ik. “Dáág”
We hebben elkaar begrepen. De Witte wil brood en hij krijgt het niet.
© Karin Swanenberg, 7 mei 2020, Beneden Leeuwen