normandie-2020-Page1

Amiens – Dat de oude stad voor mij óók een verrassing in petto heeft, blijkt de volgende dag wanneer we de Hortillonnages ontdekken, tijdens een drie kwartier durende rondvaart in een hoornvormige twaalfpersoons fluisterboot. De bijnaam ‘jardins flottante’ (drijvende tuinen) klopt niet maar is wel begrijpelijk. De Jardins des Plantes liggen op een aaneenschakeling van eilandjes – gewoon in de stad – gescheiden en verbonden door zo’n 65 km (!) aan kanaaltjes. Wij zouden het sloten noemen. Op de eilanden worden van oudsher groente, fruit en bloemen geteeld, per boot vermarkt bij de Place de Parmentier. Dat schijnt nog steeds te gebeuren, maar op minder grote schaal dan vroeger. De rust en schoonheid van dit paradijselijke gebiedje, op een steenworp afstand van het stadscentrum van Amiens, zijn enkel voorstelbaar wanneer je er zelf middenin vaart en het ene tuintje na het andere kleurrijke huis passeert. Ik ben zo blij als een kind in een snoepwinkel. Over snoepwinkel gesproken, na het nuttigen van de obligate plaatselijke lekkernij (Macarons, die onze Weesper Moppen hoogstens in prijs overtreffen) zakken we af naar onze tweede overnachtingsplek.

Weer een gratis camperplaats, dit keer op een kade van de Seine, direct naast een ‘bac’, een veerpont. La Bouille is een charmant plaatsje met een aantal oude vakwerkhuizen, zo kenmerkend voor dit deel van Normandië. De Seine lust zich hier door een Parc Régionale: des Bloucles de la Seine. Een bochtig traject van de rivier, ten westen van Rouen, waar je het water op zeven plekken per veerpont kunt oversteken. La Bouille zou nog leuker zijn als het er niet veel te stil was en de meeste restaurants niet gesloten zouden zijn, sommige met een bord ‘fermeture definitive’. Corona: klein woord, groot leed.

Het uitzicht over de sterk stromende rivier is geweldig, de witte kliffen langs deze oever doen elke vergelijking met onze rivier de Waal teniet. Het enige nadeel van deze plek blijkt het voortdurende hoge zoemen van de pont, een geluid dat me uiteindelijk onder de huid kruipt, lang voordat de pont afmeert voor de nacht, om 22.00 uur stipt.

Op onze derde reisdag nemen we twee pontjes, tuffen door het land tussen de rivierlussen en bezoeken de eeuwenoude abdij van Jumièges. Onvermoed hoe sereen, harmonieus en gewijd zo’n enorme ruïne kan aanvoelen. Tijd, trivialiteiten en het leven van alle dag overstijgend staat hij daar, al vanaf 634. Nu, zonder dak en met open ramen, meer dan ooit een verbinding tussen hemel en aarde. Wanneer ik een blauwe lucht met witte wolken door de Romaanse bogen zie en de toppen van de stokoude naaldbomen, bekruipt me de gedachte dat deze abdij nu misschien wel mooier is – en zijn bedoeling beter vervult – dan in zijn glorietijd. De stille soberheid raakt me. Ik zie hem tien keer liever dan de rijkversierde kathedraal van Amiens.

Omdat we steeds worden afgeleid door dingen die we óók graag willen zien, geraken we ook nu niet in Granville, maar zakken we verder af. Naar Camembert, waar we op dag vier zullen leren hoe deze kaas wordt gemaakt.